|
Was het nu een vluchtberg of diende de berg een ander doel?
In de grondeigendommenregisters worden deze heuvels vaak aangeduid als berg, werf, hoochwerf en hoochwal, maar tegenwoordig spreken we over Vliedbergen.
In vroegere tijden werden de relatief lage heuvels, die op de schorren lagen, wel gebruikt als vluchtheuvel voor het vee. Later, tussen 1000 en 1150 werden de heuvels hoger
en werd er een primitieve hofstede op gebouwd en op de grote vliedbergen ontstonden vaak dorpkernen.
In de 12e tot 14e eeuw ontstonden er meer vliedbergen die in hoogte varieerden van 5 tot 12 meter en zij hadden een ander doel.
Om zich beter te kunnen verdedigen bouwden sommige landheren een steile kernheuvel die vaak op een al bestaande terp werd aangelegd. Als bouwmateriaal werd de grond
rondom de heuvel gebruikt en zo ontstond er gelijk al een gracht. Wanneer een vliedberg op deze wijze werd aangelegd sprak men van een twee-periodebergje.
Omdat er eerst de terp was en de volgende fase was het ontstaan van de kernheuvel. Wanneer er geen bestaand terpje was werd de vliedberg in een keer gemaakt en dat
noemde men een één-periodebergje.
Bovenop de vliedberg werd een rond plateau gemaakt waarop een eenvoudig kasteel van hout werd gemaakt, een donjon. De torenberg werd soms met een houten brug verbonden met
het voorhof van het latere kasteel. De torenberg (de Opperhof) lag bovenop de heuvel en de Nederhof was het lager gelegen deel waar de stallen, schuren en verblijfplaatsen
van de ondergeschikten waren met hun dagelijkse arbeid. Om de toren werd een pallisade-rij gemaakt van hout, riet en hout was er genoeg in de directe omgeving
evenals de mensen die het werk moesten verrichtten, het was immers een verplichte dienst aan de ambachtsheer. Later ontstonden de Mottekastelen, "Motte" is het Franse
woord voor heuvel.
De Mottekastelen zijn de voorlopers van de latere en veel bekendere waterkastelen, met hun gracht vol water.
De Mottekastelen werden groter en complexer van bouw dan
de torenbergen.
Zo werd de houten pallisade-rij vervangen door een stenen muur en de Motteheuvel kreeg een versterkte toren. Soms bestond het mottekasteel ook nog uit een of meerdere
voorburchten wat het adellijke en militaire karakter nog versterkte.
Op Walcheren waren de bekendste vliedbergen Westhove, Duinbeek, Duunhovede en het kasteel bij Gapinge en Sandenberg waar de torenberg in het kasteel zelf was opgenomen.
Helaas zijn de kastelen in verval geraakt en verloren gegaan, er waren ooit ca 170 Mottekastelen in Zeeland maar nu zijn er slechts nog ca 40 plaatsen waar een vliedberg
te vinden is. De meeste vliedbergen zijn te vinden op Walcheren en Zuid Beveland, Schouwen Duiveland en op Zeeuws Vlaanderen en Tholen zijn er ook nog enkele te vinden.
Een goede reconstructie van een mottekasteel is te zien in Oost Kapelle in de landschapstuin van Terra Maris.
Buiten Zeeland hebben sommige Mottekastelen zich ontwikkeld, in Lutjenburg en Kanzach (Duitsland) en in Saint Sylvain D'Anjou (Frankrijk) zijn ook getrouwe
reconstructies te vinden.